Een bewoonster heeft prachtig garen gekregen voor een haakwerkje, maar het is ernstig in de knoop geraakt. Ze baalt daarvan. Een familielid heeft al een ontwarringspoging gedaan. Tijdens een rustige avonddienst zet ik de klus voort, aan het voeteneinde van haar bed. We praten wat en gaandeweg ontstaat een intieme sfeer; het is alsof we samen in een zeepbel zitten. Het wordt 23 uur. Eigenlijk wil ze niet dat ik weg ga, ze heeft altijd van dit soort zeepbelsituaties gehouden, zegt ze. En ik wil ook niet weg, temeer omdat ik inmiddels zwaar verslaafd ben aan het gepiel. Ik hoop dat ze in slaap zal sukkelen (dat gaat haar gewoonlijk niet makkelijk af). Als dat ruim een uur later gebeurt ga ik weg, met veel moeite, want … ik ben verslaafd en het werkje is nog steeds niet af.
Enige tijd later is er weer een rustige dienst. Haar einde nadert, ze is merendeels buiten kennis. Ik ga bij haar zitten … en daar ligt nog steeds die verwarde draad. Ik, verslaafde, pak hem op en ga verder, al gaat ze nooit meer haken. Ze is onrustig en lijkt te worstelen in haar belevingswereld. Op één moment doet ze haar ogen open en kijkt me korte tijd aan. Ik glimlach naar haar. Daarna gaan we allebei verder met onze klus.