Of ik meteen naar kamer 2 kon gaan. Ik had nog niets overgedragen gekregen en kende deze bewoner niet. Toen ik binnen kwam zag ik een Amsterdamse zeebonk. Hij lag te kermen van de pijn en schaamde zich daar ontzettend voor. ‘Ik lijk wel een klein jankend kind’ zei hij. Ik antwoordde dat ik wel erger had gezien dus dat hij iets beter zijn best moest doen. Hij grinnikte, ondanks de pijn.
Ik pakte een stoel en ging naast hem zitten. Deze naamloze man keek mij aan. En in die ogen zag ik zijn blanke pit. Ik begon over zijn arm te wrijven. Langzaam heen en weer. Hij pakte mijn hand vast en legde die onder zijn wang. Zo blven we even zitten. Toen pakte hij mijn andere hand en legde die op zijn andere wang. Zo heb ik een uur bij hem gezeten.
Het voelde als vaderlijke liefde voor een dochter. Af en toe gingen zijn ogen even dicht en dan zag ik alleen maar warmte en zachtheid. Die nacht overleed hij. De volgende dag hoorde ik dat hij een erg gecompliceerde relatie met zijn dochter had. Toen zij in het Veerhuis kwam vertelde ik over mijn ontmoeting met hem. ‘Volgens mij was die liefde voor jou bedoeld’, zei ik.
Ze kreeg tranen in haar ogen. Ze omhelsde me. Zwijgend namen we afscheid.